
Jurisprudentie
BB7529
Datum uitspraak2007-11-09
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460003-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers06/460003-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank heeft de vrouw die op nieuwjaarsnacht 2007 heeft geschoten op een inwoner van Nunspeet vrijgesproken van poging tot doodslag en poging tot (zware) mishandeling. De rechtbank komt tot dat oordeel omdat zij niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de vrouw opzettelijk tot haar daad is gekomen.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/460003-07
Uitspraak d.d.: 9 november 2007
tegenspraak/ dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode, plaats], [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het tussenvonnis van 2 mei 2007 en het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2007.
De tenlastelegging
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een geladen
(kogel)geweer, althans met een geladen vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft
geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij op of omstreeks 1 januari 2007 in de gemeente Nunspeet,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet met een geladen (kogel)geweer, althans met een
geladen vuurwapen, op die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
zij op of omstreeks 01 januari 2007 in de gemeente Nunspeet opzettelijk
mishandelend [slachtoffer] met een geladen (kogel)geweer, althans met een
geladen vuurwapen in diens buikstreek heeft geschoten, waardoor deze letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan aangezien het opzettelijk karakter van de door de verdachte verrichte handelingen niet is bewezen. De verdachte behoort daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op basis van het navolgende.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven. De officier baseert zich daarbij op de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen, waaronder met name haar eerste drie verklaringen. De officier van justitie heeft naar voren gebracht geen geloof te hechten aan de verklaring die de verdachte vervolgens bij de politie heeft afgelegd en waarbij zij ter terechtzitting is gebleven.
Door de verdachte is in die vierde verklaring naar voren gebracht, dat zij weliswaar de schutter moet zijn geweest, maar dat zij zich niets kan herinneren van hetgeen zich heeft afgespeeld, nadat zij op 1 januari 2007 rond 02.00 uur naar bed is gegaan. Zij stelt kennelijk onder invloed van droombeelden te hebben gehandeld in een slaapwandelende en/of dissociatieve toestand, zonder opzet.
De rechtbank stelt vast dat uit de onderzoeksbevindingen volgt dat [slachtoffer] op 1 januari 2007 omstreeks 02.30 uur in diens buikstreek is getroffen door een kogel afkomstig uit een door verdachte gehanteerd klein kaliber geweer. Voor het bewijs van de tenlastegelegde poging tot doodslag, subsidiair poging tot zware mishandeling dan wel meer subsidiair mishandeling is evenwel, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet vereist.
De psychiater drs. S. de Jong heeft geconcludeerd dat hij uit een oriënterend psychiatrisch onderzoek van verdachte sterke aanwijzingen heeft gekregen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een dissociatieve reactie had.
De psychologe drs. Labrijn heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis goeddeels in remissie, waarbij sprake is van restverschijnselen waaronder: periodiek dissociatieve reacties. Daarnaast, wellicht hiermee samenhangend, lijdt de verdachte aan slaapwandelen. Drs. Labrijn gaat er vanuit dat de verdachte geen weet had van de door haar verrichte (tenlastegelegde) handelingen en dissociërend heeft gehandeld.
De hoogleraar psychofysiologie prof. dr. Kerkhof heeft aan de hand van toetsing van het geval van de verdachte aan de ontwikkelde richtlijnen van Mahowald en Schenck en een door hem uitgevoerde slaapregistratie van de verdachte geconcludeerd, dat het waarschijnlijk is dat de verdachte het gewelddadige gedrag heeft gepleegd tijdens haar slaap.
Bij de rechter-commissaris heeft prof. dr. Kerkhof, gehoord als getuige-deskundige, ter toelichting op zijn conclusie onder meer het volgende verklaard: “Tijdens de diepe eerste fase van de slaap is de frontale hersenschors sterk verminderd actief. Dat bleek ook bij de verdachte tijdens haar slaapregistratie. De ontkoppeling van de frontale hersenschors en andere delen van de hersenen kunnen tijdens de diepe slaap leiden tot automatisch gedrag waarbij op zichzelf nog wel sprake is van bewustzijn van de omgeving in de zin dat de persoon zijn omgeving registreert. Omdat de sturende rol van de frontale hersenschors is uitgeschakeld is de persoon zich echter niet meer bewust van zijn eigen positie ten opzichte van die omgeving. Op zo’n moment heb je je eigen identiteit, je morele referentiekader niet meer tot je beschikking. In een situatie van automatisch gedrag bij bijvoorbeeld slaapwandelen kun je dus niet zeggen dat iemand bewust handelt.”
Ter terechtzitting heeft drs. Labrijn, gehoord als getuige-deskundige, verklaard dat zij zich volledig kan vinden in het rapport van prof. dr. Kerkhof, alsmede zijn conclusie dat het zeer waarschijnlijk is dat de verdachte tijdens haar slaap en derhalve niet bewust heeft gehandeld. Ook in haar eigen rapport heeft drs. Labrijn als volgt overwogen: “De betrokkene was niet in staat bewust te kiezen en de gevolgen van haar handelen te overzien.” Daarbij komt dat drs. Labrijn ter terechtzitting ter toelichting op haar advies van (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid heeft benadrukt dat dit advies louter gebaseerd was op basis van de bij de verdachte bestaande posttraumatische stressstoornis stoornis. Zij heeft daarbij niet de rol van de droom van de verdachte betrokken.
De rechtbank komt op basis van de hierboven weergegeven conclusies van de deskundigen drs. De Jong, drs. Labrijn en prof. dr. Kerkhof tot de conclusie dat het aannemelijk is dat de verdachte door haar hond, die op haar sprong, weliswaar lichamelijk ruw uit haar slaap is gewekt, maar niet tot normaal bewustzijn is gekomen en in een dissociatieve toestand en onder invloed van droombeelden heeft gehandeld. Daardoor was sprake van onbewustheid en dientengevolge kon van wilsgerichtheid geen sprake zijn. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verdachte op 1 januari 2007 volgens haar eigen verklaring omstreeks 02.00 uur naar bed is gegaan, terwijl het schietincident omstreeks 02.30 uur heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van prof. dr. Kerkhof blijkt dat het belangrijkste kenmerk van gewelddadig gedrag tijdens de slaap van volwassenen is, dat het zich tijdens de eerste periode van diepe slaap afspeelt. De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen dat sprake is geweest van bizar gedrag, zeker bij een nimmer gewelddadig gebleken en als vriendelijk en zorgzaam bekend staande 51-jarige vrouw van onbesproken gedrag als deze verdachte. Specifiek met betrekking tot de verdachte is voorts van belang dat voor haar - in tegenstelling tot voor vele anderen – het laden van een geweer en het schieten routineuze handelingen waren. De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit immers al twee jaar bestuurslid en al langer lid van een schietvereniging, waar zij op regelmatige basis met haar geweer op de schietbaan schoot. Tegen die achtergrond en het feit dat de verdachte druk bezig was met de (moeizaam verlopende en haar stress bezorgende) voorbereidingen van het NK schieten, dat op 8 januari 2007 zou worden gehouden op de schietbanen van haar schietvereniging, laat zich de droom van de verdachte –die zij zegt gehad te hebben in de nacht van 1 januari 2007 -, namelijk dat zij op de schietbaan op schietkaarten met vage figuren schoot, goed verklaren. De rechtbank acht bij het hiervoor overwogene van belang dat drs. Labrijn ter terechtzitting desgevraagd heeft laten weten dat zij er vanuit gaat dat de verdachte, zoals deze zelf ook heeft verklaard, geen weet had van (en geen herinnering heeft aan) haar handelingen, omdat zij uit het psychologisch onderzoek van de verdachte geen aanwijzingen heeft gekregen dat de verdachte heeft getracht een onwaarachtige voorstelling van zaken te geven met betrekking tot informatie over haar verleden en het gebeurde in de nacht van 1 januari 2007. Drs. Labrijn heeft ter terechtzitting verklaard dat zij mede met het oog op de beoordeling van de waarachtigheid van de verdachte een aantal tests heeft uitgevoerd. Gelet op het vorenstaande is aannemelijk, althans kan de rechtbank niet met redelijke zekerheid uitsluiten dat de verdachte inderdaad heeft gehandeld in slaapwandelende en/of een dissociatieve toestand, onder invloed van droombeelden waarin zij op de schietbaan op schietkaarten met vage figuren schoot. Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat ook op grond van een culpa in causa redenering niet geconcludeerd kan worden dat bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Het moge juist zijn dat, zoals drs. Labrijn in haar rapport naar voren heeft gebracht, de verdachte had kunnen weten dat overmatig alcoholgebruik (bij haar) dissociatie kan bevorderen, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat de verdachte door het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol op oudjaarsavond (en het begin van de nieuwjaarsnacht) willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat zij in een dissociatieve toestand tot gewelddadig gedrag zou overgaan. Aangezien de verdachte in eerdere gevallen waarin zij in een slaapwandelende, althans een dissociatieve, toestand heeft verkeerd nooit gewelddadig gedrag heeft vertoond en altijd gedrag heeft vertoond dat past bij haar “gewone” gedrag, kan niet worden vastgesteld dat er in dit geval sprake was van een aanmerkelijke kans op gewelddadig gedrag en evenmin van bewuste risicoaanvaarding bij de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de eerste verklaring van de verdachte bij de politie van 1 januari 2007, omstreeks 22.15 uur - zoals ook door de verhorende verbalisanten bij de rechter-commissaris is bevestigd - een weergave is van het verhaal dat de verdachte heeft gedaan over de gebeurtenissen in de nacht van 1 januari 2007, zonder dat zij is onderbroken door vragen van de verhorende verbalisanten. Deze eerste verklaring bevat elementen die gebaseerd lijken te zijn op herinneringen van de verdachte. In haar tweede en derde verklaring verklaart de verdachte over haar persoonlijke omstandigheden respectievelijk over hetgeen zij op 1 januari 2007 overdag heeft gedaan. Zowel in de tweede als in de derde verklaring wordt door de verdachte niet verklaard over de toedracht van het nachtelijke schietincident. De vierde verklaring bij de politie van de verdachte (van 3 januari 2007, omstreeks 13.43 uur) is geheel anders van karakter dan de eerste verklaring en bestaat uit een weergave van de door de verbalisanten gestelde vragen en door de verdachte gegeven antwoorden over de toedracht van het schietincident. Anders dan in haar eerste verklaring wekt de verdachte in haar vierde verklaring de indruk zich feitelijk niets te kunnen herinneren van hetgeen in de nacht van 1 januari 2007 is voorgevallen, nadat zij naar bed is gegaan, behoudens dat zij op ruwe wijze door haar hond is gewekt.
De tegenstelling tussen de eerste en de vierde verklaring is opvallend. Volgens de verdachte laat die tegenstelling zich verklaren, doordat zij ten tijde van haar eerste verklaring enerzijds in paniek was –hetgeen bevestigd wordt door hetgeen de verbalisanten daaromtrent bij de rechter-commissaris hebben verklaard -, waardoor zij geen heldere en eenduidige verklaring heeft af kunnen leggen en anderzijds doordat zij heeft verklaard op basis van een reconstructie naar aanleiding van door haar nadien verkregen informatie en niet op basis van herinneringen. Gelet op de hierboven weergegeven conclusies van de deskundigen drs. Labrijn en prof. dr. Kerkhof is aannemelijk dat de verdachte (vrijwel) geen herinneringen aan het schietincident heeft gehad. Uit de in de rapportage van prof. dr. Kerkhof beschreven richtlijnen van Mahowald en Schenck komt naar voren dat er, ondanks de gewoonlijke amnesie voor het gedrag, losse “geheugenflarden” kunnen bestaan, hetgeen elementen uit de eerste verklaring van de verdachte zou kunnen verklaren, zoals bijvoorbeeld de herinnering aan de hond die op haar sprong. Doordat het eerste verhoor (evenals de daarop volgende verhoren) van de verdachte niet op audio of audiovisuele wijze is vastgelegd, kan de rechtbank thans niet beoordelen hoe het eerste verhoor van de verdachte precies is verlopen. Dientengevolge kan de waarde van de eerste verklaring van de verdachte ook niet meer precies worden vastgesteld. Onder deze omstandigheden dient de verdachte minstgenomen het voordeel van de twijfel krijgen. Met de wijsheid van achteraf kan dan ook geconstateerd worden dat het de waarheidsvinding wellicht ten goede was gekomen als de verhoren van de verdachte mede op audiovisuele wijze waren vastgelegd.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.650,00 gevoegd in het strafproces.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu de verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het –geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Van Harreveld, voorzitter, Lucassen en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 november 2007.